Pratt & Whitney in gesprek over motorbehoefte Airbus na 2025
In dit artikel:
In Dubai, op de vooravond van de luchtvaartbeurs, zei Rick Deurloo van Pratt & Whitney dat het bedrijf met Airbus in gesprek is over motorleveringen voor de komende drie jaar nu Airbus de productie van de A320neo wil opschalen. Pratt’s huidige fabriekscapaciteit dekt het eigen aandeel bij de bestaande productiesnelheid van 63 toestellen per maand; om de beoogde 75 per maand te halen zullen aanvullende industriële afspraken en voorbereidingen nodig zijn. Airbus streeft naar die hogere output rond 2027.
Pratt concurreert met CFM International (GE/Safran) om motoren voor de A320neo-familie; CFM levert daarnaast exclusief motoren voor Boeing’s 737 MAX. Deurloo zei dat Pratt het afgesproken aantal motoren voor 2025 al aan Airbus heeft geleverd en dat er dagelijks overleg plaatsvindt met de vliegtuigbouwer. Tegelijkertijd hebben lange reparatietijden voor motoren geleid tot honderden door Pratt aangedreven Airbus-toestellen die tijdelijk aan de grond staan omdat onderhoudssloten en onderdelen schaars zijn. Pratt meldt echter dat aftermarket-partners hun reparatiecapaciteit en doorlooptijden recentelijk flink hebben verbeterd.
De spanning in de keten heeft ook geleid tot verschuivingen van onderdelen van nieuwe productielijnen naar onderhoudswerkplaatsen, wat wrijving veroorzaakt tussen motorfabrikanten, vliegtuigbouwers en luchtvaartmaatschappijen. Pratt investeert fors in nieuwe apparatuur en productiecapaciteit om de verschillende vraagbronnen te balanceren.
Voor toekomstige narrowbody-motoren houdt Pratt vast aan zijn geared-turbofan-architectuur en conventionele nacelle-opzet, in tegenstelling tot CFM’s RISE-open-fanconcept. Deurloo verwacht dat opvolgers van de A320neo en 737 MAX eerder rond 2040 dan 2035 in dienst zullen komen — een keuze die de luchtvaartsector decennialang zal beïnvloeden.